‘Mensen met autisme kunnen niet communiceren’. Die gedachte leeft bij veel mensen. Een onterechte gedachte, die mensen met autisme tekort doet. Zij kunnen wel degelijk communiceren, maar hebben wel geheel eigen communicatiestijlen. Of beter gezegd, zij hebben maar één communicatiestijl. Terwijl de meeste mensen moeiteloos wisselen tussen verschillende communicatiestijlen, al naar gelang de situatie, communiceren mensen met autisme altijd op dezelfde manier. Een manier van communiceren die bij de meeste mensen juist niet in het brede scala van communicatiestijlen zit. Daarom is het belangrijk om meer van mensen met autisme en hun communicatiestijlen te leren.
Communicatiestijlen zijn manieren waarop individuen met elkaar kunnen communiceren. Daarvoor zijn verschillende modellen gemaakt. Merril en Reid bijvoorbeeld formuleerden in 1981 vier communicatiestijlen: beschouwend, directief, coöperatief en expressief. Welke van deze vier stijlen iemand gebruikt hangt vooral af van de hoeveelheid ruimte iemand geeft of neemt, en de mate waarop iemand beleving hardop benoemd. Zo is iemand met een beschouwende stijl ingehouden terwijl die veel ruimte geeft, terwijl iemand met een directieve stijl ook ingehouden is maar vooral ruimte neemt. De andere twee communicatiestijlen worden gekenmerkt door mensen die zich wel uiten, waarbij de coöperatieve stijl zich kenmerkt door ruimte geven en de expressieve door ruimte nemen.
Op het eerste gezicht is iedereen in één van deze communicatiestijlen in te delen. In de praktijk is indelen echter vaak moeilijker dan het lijkt, omdat veel mensen moeiteloos tussen deze stijlen kunnen switchen. Zo kan iemand in de kroeg erg expressief zijn en dus het hoogste woord hebben en veel ruimte nemen, terwijl diezelfde persoon thuis juist beschouwend is, zich inhoudt en de ruimte aan anderen geeft.Dat vermogen om tussen communicatiestijlen te switchen maakt het mogelijk om in verschillende situaties op een goede manier te communiceren. De meeste mensen gebruiken bij vrienden niet dezelfde communicatiestijlen als tegen de baas. Leren communiceren begint dan ook vaak met het herkennen van communicatiestijlen bij anderen en zich daarop aanpassen, zodat de communicatie vlotter verloopt.
Een uitzondering hierop vormen mensen met autisme en stoornissen uit het autistisch spectrum zoals het syndroom van Asperger en PDD-NOS. Dit zijn allen zogenaamde pervasieve ontwikkelingsstoornissen; stoornissen in de ontwikkeling die op meerdere vlakken duidelijk merkbaar zijn. Problemen uiten zich vaak vooral in communicatie, sociale contacten, flexibiliteit en verbeelding.
Problemen in de communicatie kunnen zich op verschillende manieren uiten. Zo zijn er kinderen met autisme die een duidelijke verstoring in de taalontwikkeling hebben, waardoor ze heel laat of helemaal niet goed leren praten. Andere kinderen met autisme, vooral die met een normale intelligentie, hebben vaak een uitgebreide woordenschat en goede grammatica. Bij hen zit het probleem vaak meer in de manier van communiceren. Zij lijken een andere communicatiestijl te hanteren dan mensen zonder autisme.
Belangrijke kenmerken van de communicatiestijl van mensen met autisme is dat ze heel concreet zijn, weinig beeldspraak gebruiken en beeldspraak van anderen vaak niet begrijpen. Ze maken vaak weinig of geen gebruik van non-verbale communicatie en pikken die van anderen niet op of kunnen er niet adequaat op reageren, en nemen over het algemeen alles zeer letterlijk. Een bekend voorbeeld is de vraag: ‘wil je de hond uitlaten?’ Daarop antwoord een persoon met autisme in veel gevallen ‘ja’, zonder in beweging te komen. Doordat er twee communicatiestijlen door elkaar gebruikt worden – voor de zender een andere dan voor de ontvanger – begrijpen ze elkaar niet. De vraag impliceert voor de zender een duidelijke opdracht, terwijl de ontvanger alleen maar een vraag hoort.
Mensen met autisme kunnen dus wel degelijk communiceren, maar gebruiken andere communicatiestijlen. Het probleem voor hen is dat ze niet in staat zijn om hun communicatiestijl aan te passen en andere communicatiestijlen te leren. Daarom is het nuttig dat mensen die met autisten omgaan, de communicatiestijlen van mensen met autisme leren kennen en gebruiken.
Met vooral begrip en enkele tips kan de communicatie veel eenvoudiger worden. De belangrijkste tip is misschien wel: zeg wat je bedoelt. Iemand met autisme hoort immers wat je zegt en niet de onderliggende boodschap. Als je iemand een opdracht wil geven, geef dan een opdracht. Stel dus niet de vraag: ‘wil je…doen’, maar zeg: ‘ik wil dat je … doet’. Dat lijkt onbeleefd en arrogant, maar is voor mensen met autisme juist een heel normale manier van communiceren. Verder is het belangrijk dat informatie beperkt is. Gebruik dus niet teveel samengestelde zinnen, maar juist korte, duidelijke zinnen met één boodschap. Herhaal die desnoods, en ga zeker niet te snel door, want mensen met autisme hebben vaak moeite om informatie snel te verwerken. Zorg er tot slot voor dat je zeker bent dat de ontvanger met autisme echt naar je luistert. Zij kunnen soms niet door hebben dat je tegen ze praat, waardoor ze de informatie niet in zich opnemen.Kortom, probeer de communicatiestijlen van iemand met autisme te doorgronden en zelf ook toe te passen, dat maakt de communicatie voor alle partijen eenvoudiger en plezieriger.